Namensherkunft

Eine eindeutige Herkunft konnte bislang nicht bestimmt werden. Je nach Quelle geht der Name Schlabbers/Slabbers auf unterschiedliche Bedeutungen zurück. Hier eine Auflistung aller Hinweise bislang:

  • Grosses vollständiges Universal-Lexicon Aller Wissenschafften und Künste“ (1731-1754) von Johann Heinrich Zedler

In Büchern über Handelswaren (Kaufmannslexika) aus dem 18./19. Jahrhundert wird in Verbindung mit Heringen auf eine in Holland weitverbreitete Methode der Haltbarmachung verwiesen. Die gesalzenen Heringe, die schließlich ähnlich der Bücklinge geräuchert werden, werden hier Schlabbers oder Slabbers genannt. In vielen Büchern kommt ein und derselbe Text vor, Herausgeber, Buchtitel und Erscheinungsjahr variieren jedoch. Wahrscheinlich wurde der Text dem Buch „Großes vollständiges Universal-Lexicon Aller Wissenschaffte und Künste“ (1731-1754) von Johann Heinrich Zedler  entnommen. Laut der entsprechenden Forschungsgemeinschaft der Bayerischen Staatsbibliothek war es „mit Abstand das umfangreichste enzyklopädische Werk, das im Europa des 18. Jahrhunderts hervorgebracht wurde“. Hier die Einträge in Reinschrift (Bd. 38 Seite 24f):

Slabbe-Gut siehe Slabbers.

Slabbers sind kleine Bunsen, welche zum kleinen Heringsfang ausfahren, Lat. Naves haleces piscantium minores, Fr. slabres.

Slabbers oder Slabbe-Gut wird von den Holländern bei ihrem Herings-Fange der Ueberfluß genennet, wenn sie nemlich mehr als fünf Last (immassen sie öffters in einem Zuge wohl mehr als 10 bis 14 Last Heringe fangen; vermittelst der dazu verordneten 12 Männer aber, in einem Tage aber nicht mehr als fünf Last bearbeiten können) gefangen haben. Auf deutsch möchte man solches Unfein nennen. Diese Heringe werden in grossen Hauffen gesalzen, wenn sie aber zu salzig worden, weil in so kurzer Zeit nicht alles recht bestellet werden kan, so nimmt man sie in die Schu… [unleserlich] so stetig bei der Bunse liegt, und erfrischet sie wieder, alsdenn werden diese Slabbers geräuchert, doch nicht so starck als die Bücklinge.

[…]

Slabres, siehe Slabbers

  • GenWiki Limburg

Hier gibt es einen Eintrag zum Nachnamen Slabbers, der laut der Quelle, einer Chronik von Beesel, Beelfeld und Swalmen , schon früh in Mittel-Limburg nachgewiesen werden kann. der früheste Eintrag ist hier von 1326 (weitere Beispiele folgen). Es wird angenommen, dass die ursprüngliche Schreibweise „Slapbaard“ ist. Der Name gehört demnach zu den Übernamen.

„De familienaam Slabbers is al vroeg aanwijsbaar in Midden-Limburg. Enkele oude schrijfvormen lijken te wijzen op een oervorm *slapbaard. In dat geval zou de betekenis van de naam moeten worden gerangschikt bij achternamen zoals Crompvoets, d.w.z. achternamen die een eigenschap beschrijven.

Volgens het register op de Leenaktenboeken van Gelre en Zutphen houdt Jan Slabbaert al in 1326 in leen een bedrag van 5 mark te Nyerstat als een borgleen van Montfort; de Vronhoff als een borgleen; de hof te Vlodorp met alle toebehoren, uitgezonderd het nieuwe huis; de hof ten Bomgaert, die eigendom was van zijn broer Ghiselbrecht; en een hoeve land, stadsgoed van Posterholt. In 1369 wordt een Jan Slabbers in Swalmen aangeslagen voor 7 pond: een aanzienlijk bedrag in die tijd. De Swalmer Pondschatting van 1468 noemt een Slabbersgoed, dat dan inmiddels is gedeeld.

In 1370 zegelt Johan genaamd Slabbart van Kenswilre, ridder, een oorkonde van de broers Hendrik en Johan van Kenswilre. Johan zegelt met een klimmende leeuw. De familie Van Kenswilre wordt in de tweede helft van de 14e eeuw genoemd als leenmannen van de voorloper van kasteel Nieuwenbroeck in Beesel. In 1375 maakt een Geraerdt Slabbeart van Vlodrop zijn testament, in tegenwoordigheid van o.a. de pastoor van Vlodorp, waarbij ook de familie Van Kenswilre opnieuw wordt genoemd.

In 1508 vinden we in Roermond Willem Slabbertz ‚den meelre‘ en zijn vrouw Willem van Heithusen. Als molenaar zal Willem mogelijk hebben gewerkt op een van molens langs de Roer of op de windmolen van de Voogdij.

In het midden van de 16e eeuw vinden we ook ten noorden van Roermond steeds meer vermeldingen van de familie Slapbart (1550), Slabbairt (1554) of Schlabbert (1559), waaronder ook een molenaar op de Slabbertz moelen (1558). Tevens bezit de familie een grote boerderij in Beesel: de Slabbartzhoff (1562). Een lijst van inkomsten van de kerk van Belfeld (1574) laat als spelling Clabbaerts zien. Op het eind van de 16e eeuw zien we leden van de familie als laten van de Buerense Laathof en als kerkmeesters. In het begin van de 17e eeuw is onenigheid over de erfopvolging van Slabbartz Guedt in Beesel.

In de loop van de 17e eeuw komt er steeds meer samenhang tussen de genealogische fragmenten, waardoor het steeds vaker mogelijk is om meerdere generaties personen met elkaar te verbinden. Of deze een familierelatie hebben met de eerder genoemde personen, is onzeker en het klakkeloos overnemen van het hierboven genoemde wapen wordt ten zeerste ontraden.“

Back to Top